'Erfbelasting kan rechtvaardiger en eenvoudiger'
Als kinderen die erven van hun ouders pas belast worden wanneer de langstlevende ouder is overleden, en de erfenis dus opeisbaar is, dan zorgt dat voor een rechtvaardigere verdeling van de belastingdruk. Dat is een van de 50 voorstellen die hoogleraar belastingrecht Inge van Vijfeijken doet om de Successiewet te verbeteren, ter gelegenheid van haar afscheid als hoogleraar van Tilburg University.
Van Vijfeijken gaat op vrijdag 23 mei 2025 met emeritaat met de afscheidsrede ’50 aanbevelingen ter verbetering van de Successiewet’. De Successiewet regelt de belasting op nalatenschappen en schenkingen. Ook vindt een symposium plaats over hetzelfde thema.
Een van de belangrijkste aanbevelingen die Van Vijfeijken doet is aanpassing van de erfbelasting voor de doorsnee Nederlander. Sinds 2003 bepaalt het Burgerlijk Wetboek voor de doorsnee Nederlander die overlijdt (nog steeds het overgrote deel van de nalatenschappen), dat de hele nalatenschap vanzelf naar de langstlevende echtgenoot gaat en dat de kinderen een vordering ter grootte van hun erfdeel krijgen op de langstlevende echtgenoot. Over dat erfdeel moeten de kinderen meteen belasting betalen, maar omdat de vordering pas opeisbaar is als de langstlevende ouder overlijdt, beschikken de kinderen niet over liquiditeiten om die belasting te voldoen. Daarom moet de langstlevende ouder die erfbelasting van de kinderen voorschieten.
Dat strookt volgens Van Vijfeijken niet met het draagkrachtbeginsel dat ten grondslag ligt aan de erfbelasting. In 95% van de gevallen is de nalatenschap kleiner dan de partnervrijstelling. Ondanks die vrijstelling moet de langstlevende ouder dan toch erfbelasting betalen over de erfdelen van de kinderen.
Die vordering is echter pas opeisbaar als de langstlevende ouder overlijdt. De langstlevende ouder hoeft deze dus niet tijdens leven af te lossen en hoeft evenmin rente te betalen aan de kinderen. Het idee is dat de langstlevende ongestoord moet kunnen voortleven en dat de kinderen pas aan de beurt komen als de langstlevende ouder overlijdt. Maar als de langstlevende alles heeft opgemaakt, valt er niets meer op te eisen.
De belastingheffing sluit hier niet bij aan, want de kinderen worden bij het overlijden van de eerste ouder belast met erfbelasting voor de waarde van de vordering. Omdat zij echter niets van de erfenis werkelijk in handen krijgen (‘in liquiditeiten’), bepaalt de wet dat de langstlevende ouder die erfbelasting moet voorschieten. Daarmee komt het ongestoord voortleven van die ouder in de knel.
Van Vijfeijken stelt in grote lijnen voor dat de kinderen pas erfbelasting hoeven te betalen als de vordering wordt afgelost, en dat de langstlevende ouder dus niets hoeft voor te schieten. Aangezien in het overgrote deel van de gevallen de nalatenschap bovendien kleiner is dan € 500.000 euro en daarmee valt onder de partnervrijstelling, vindt dan geen heffing van erfbelasting plaats bij het overlijden van de eerste ouder.
Daarnaast stelt ze voor om iedereen dezelfde vrijstelling te geven, van bijvoorbeeld € 100.000, voor alle erfenissen en schenkingen die iemand tijdens zijn leven ontvangt. Alleen voor de langstlevende partner, en kinderen die niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien geldt daarnaast nog een extra vrijstelling met het oog op de verzorgingsverplichting. Ook stelt zij voor iedereen die een schenking of nalatenschap verkrijgt te belasten tegen hetzelfde tarief.
Met dit voorstel vervalt de bevoorrechte positie van de kinderen in de schenk- en erfbelasting, die nu grotere vrijstellingen hebben en lager belast worden dan andere verkrijgers. Vanuit het draagkrachtbeginsel is er geen reden om kinderen lichter te belasten dan derden, stelt van Vijfeijken. Daarnaast maakt het de heffing eenvoudiger.
Van Vijfeijken gaat op vrijdag 23 mei 2025 met emeritaat met de afscheidsrede ’50 aanbevelingen ter verbetering van de Successiewet’. De Successiewet regelt de belasting op nalatenschappen en schenkingen. Ook vindt een symposium plaats over hetzelfde thema.
Een van de belangrijkste aanbevelingen die Van Vijfeijken doet is aanpassing van de erfbelasting voor de doorsnee Nederlander. Sinds 2003 bepaalt het Burgerlijk Wetboek voor de doorsnee Nederlander die overlijdt (nog steeds het overgrote deel van de nalatenschappen), dat de hele nalatenschap vanzelf naar de langstlevende echtgenoot gaat en dat de kinderen een vordering ter grootte van hun erfdeel krijgen op de langstlevende echtgenoot. Over dat erfdeel moeten de kinderen meteen belasting betalen, maar omdat de vordering pas opeisbaar is als de langstlevende ouder overlijdt, beschikken de kinderen niet over liquiditeiten om die belasting te voldoen. Daarom moet de langstlevende ouder die erfbelasting van de kinderen voorschieten.
Dat strookt volgens Van Vijfeijken niet met het draagkrachtbeginsel dat ten grondslag ligt aan de erfbelasting. In 95% van de gevallen is de nalatenschap kleiner dan de partnervrijstelling. Ondanks die vrijstelling moet de langstlevende ouder dan toch erfbelasting betalen over de erfdelen van de kinderen.
Die vordering is echter pas opeisbaar als de langstlevende ouder overlijdt. De langstlevende ouder hoeft deze dus niet tijdens leven af te lossen en hoeft evenmin rente te betalen aan de kinderen. Het idee is dat de langstlevende ongestoord moet kunnen voortleven en dat de kinderen pas aan de beurt komen als de langstlevende ouder overlijdt. Maar als de langstlevende alles heeft opgemaakt, valt er niets meer op te eisen.
De belastingheffing sluit hier niet bij aan, want de kinderen worden bij het overlijden van de eerste ouder belast met erfbelasting voor de waarde van de vordering. Omdat zij echter niets van de erfenis werkelijk in handen krijgen (‘in liquiditeiten’), bepaalt de wet dat de langstlevende ouder die erfbelasting moet voorschieten. Daarmee komt het ongestoord voortleven van die ouder in de knel.
Van Vijfeijken stelt in grote lijnen voor dat de kinderen pas erfbelasting hoeven te betalen als de vordering wordt afgelost, en dat de langstlevende ouder dus niets hoeft voor te schieten. Aangezien in het overgrote deel van de gevallen de nalatenschap bovendien kleiner is dan € 500.000 euro en daarmee valt onder de partnervrijstelling, vindt dan geen heffing van erfbelasting plaats bij het overlijden van de eerste ouder.
Daarnaast stelt ze voor om iedereen dezelfde vrijstelling te geven, van bijvoorbeeld € 100.000, voor alle erfenissen en schenkingen die iemand tijdens zijn leven ontvangt. Alleen voor de langstlevende partner, en kinderen die niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien geldt daarnaast nog een extra vrijstelling met het oog op de verzorgingsverplichting. Ook stelt zij voor iedereen die een schenking of nalatenschap verkrijgt te belasten tegen hetzelfde tarief.
Met dit voorstel vervalt de bevoorrechte positie van de kinderen in de schenk- en erfbelasting, die nu grotere vrijstellingen hebben en lager belast worden dan andere verkrijgers. Vanuit het draagkrachtbeginsel is er geen reden om kinderen lichter te belasten dan derden, stelt van Vijfeijken. Daarnaast maakt het de heffing eenvoudiger.
Geen opmerkingen:
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.